PRONOMS RELATIFS


Nederlands


Adjectifs

Adverbes
Age-Poids
Article défini-partitif
Comparatif-Superlatif 
Er
Expressions
Heure-Date
Interrogation-Inversion 
Mots de grammaire
Négation-Affirmation
Nombres Cardinaux
Nombres Ordinaux
La forme passive
Pluriel

Prépositions
Pronoms personnels
Pronoms personnels compléments
Pronoms relatifs 
Propositions subordonées et conjonctions
Sylllabes ouvertes - fermées
Les Temps
Les Verbes
Les Verbes irréguliers
Les Verbes irréguliers - par ordre alphabétique





TEKSTE

LESSEN

GRAMMAIRE

HOT POTATOES








zaans15-97 winterlandschap4-97 winter3-97 moulin-4-97 landschap-11-97 moulin-1-97
holland-2-97 holland-3-97 waalx-97 moulin-2-97 pernis-97 holland-6-97

Les Pronoms relatifs

Die est utilisé quand l’antécédent est un nom qui prend l’article défini DE.
Dat est utilisé quand l’antécédent est un nom qui prend l’article défini HET.

Die et Dat font référence aussi bien aux personnes qu’aux choses.
Ils sont utilisés pour le sujet de la phrase et le complément direct


De vrouw die daar staat is vriendelijk.

La femme qui est là est aimable.

De mannen die ik zie zijn mijn ooms.

Les hommes que je vois sont mes oncles.

De kamer die ik zie is mooi.

La chambre que je vois est belle.

Het huis dat daar staat is mooi.

La maison qui est là est belle.



WIE


De man die ik zie is mijn oom.

L’homme que je vois est mon oncle.

De man met wie ik praat is mijn oom.

L’homme avec lequel je parle est mon oncle.

Het meisje dat ik zie is mijn nichtje.

La jeune fille que je vois est ma nièce.

Het meisje met wie ik praat is mijn nichtje.

La jeune fille avec laquelle je parle est ma nièce.

De jongens die ik zie zijn aardig.

Les jeunes que je vois sont gentils.

De jongens met wie ik praat zijn aardig.

Les jeunes avec lesquels je parle sont gentils.



WAAR


Si les prépositions :

Se réfèrent à :

On va utiliser :

IN

DAT, DIE

WAARIN

VAN

DAT, DIE

WAARVAN

VOOR

DAT, DIE

WAARVOOR

MET

DAT, DIE

WAARMEE

OVER

DAT, DIE

WAAROVER


WAAR

Langage familier.

Sens

De straat waarin ik loop is breed.

De straat waar ik in loop is breed.

La rue dans laquelle je marche est large.

WAARVAN

 

 

Het boek waarvan een bladzijde gescheurd is ligt op  tafel.

Het boek waar een bladzijde van gescheurd is, ligt op tafel.

Le livre dont une page est déchirée, se trouve sur la table.

WAARMEE

 

 

Ik leg de pen waarmee ik de brief heb geschreven op tafel.

Ik leg de pen waar ik de brief mee heb geschreven op tafel.

Je pose la plume avec laquelle j’ai écrit la lettre  sur la table.

Waarmee zijn jullie begonnen ?

Waar zijn jullie mee begonnen ?

Avec quoi avez vous commencé?

WAAROVER

 

 

Waarover praten jullie ?

Waar praten jullie over ?

De quoi parlez vous ?




DAAR


Si les prépositions :

Se réfèrent à :

On va utiliser :

IN

DAT, DIE

DAARIN

VAN

DAT, DIE

DAARVAN

VOOR

DAT, DIE

DAARVOOR

MET

DAT, DIE

DAARMEE

Wij kunnen in dit huis leven.

Daarin kunnen wij leven

Nous pouvons y vivre

 (dans cette maison)

Wij komen van die stad.

Wij komen daarvan.

Nous en venons

(de la ville)

Er is een tentoonstelling in het museum.

Daarvoor moeten wij naar het museum.

C’est pourquoi nous devons aller au musée.

Margaret deed een voorstel.

Daarmee kunnen wij het allemaal eens zijn.

Nous pouvons tous être d’accord (avec cette suggestion)



HIER

Hier est employé aussi bien au singulier qu’au pluriel pour remplacer Deze et Dit , quand ceux – ci sont précédés d’une préposition.

Si les prépositions :

Se réfèrent à :

On va utiliser :

IN

DEZE, DIE

HIERIN

VAN

DEZE, DIE

HIERVAN

VOOR

DEZE, DIE

HIERVOOR

MET

DEZE, DIE

HIERMEE

HIER

Langage familier

Sens

Hiervan werd ze op de hoogte gesteld.

Hier werd ze van op de hoogte gesteld

Elle en fut informée.

Hiernaar heb ik gekeken.

Hier heb ik naar gekeken.

Je les ai regardés.

Hiervan houd ik.

Hier houd ik van

J’aime cela

Hiermee heb ik gegeten.

Hier heb ik mee gegeten.

J’ai mangé avec cela.